De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moet in Nederland anders georganiseerd gaan worden. Maar hoe? De belangen zijn groot in een veranderende wereld.
Gisteren (9 april) verzamelde zich in Nieuwspoort Den Haag een gevarieerd gezelschap dat één ding met elkaar gemeen heeft: producentenverantwoordelijkheid. De reden is dat ambtenaren al enige tijd bezig zijn met het ontwikkelen van een nieuwe vorm van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Zeg maar UPV 2.0. Nu dat ontwikkelproces aan de slotfase is begonnen, is het tijd om alle betrokkenen bij de producentenverantwoordelijkheid op de verandering voor te bereiden. En er zijn nogal wat productgroepen die al onder een UPV vallen. Bekend zijn verpakkingen en textiel, maar veel ouder zijn die van oude auto’s en AEEA. Er zijn er nog meer en er komen er nog meer. Want de UPV is succesvol, daar zijn de meningen niet over verdeeld. Ook niet dat de leest waarop de UPV nu is geschoeid, zijn langste tijd heeft gehad. Wel hoe de UPV 2.0 er uit moet komen te zien.
Er tekenen zich twee gelieerde discussiepunten af over de governance. De vraag is of er binnen een UPV één organisatie verantwoordelijk moet zijn of dat er meerdere kunnen zijn. Voor de huidige productenorganisaties, verenigd in de VPN en organisator van de bijeenkomst, is het antwoord duidelijk: één regie-organisatie. Komen er meer dan wordt het een “race to the bottom”, verwijzend naar eerdere systemen in Duitsland of als donkerste voorbeeld de situatie in Slovenië. Daar concurreerden de UPV-organisaties elkaar de markt uit, waardoor het systeem ineenstortte en de overheid moest ingrijpen. Anderzijds leidt het huidige systeem van Nederland tot één organisatie die een monopolie heeft voor de hele keten. Omdat in die organisatie de producenten het voor het zeggen hebben, leidt dat nogal eens tot ‘gemopper’ bij de andere ketenpartners. Daarom zou als er één organisatie de regie heeft, ook andere organisaties bij betrokken moeten worden zoals inzamelaars en maatschappelijke organisaties. Maar wie beslist in zo’n model? “Als producenten alles betalen, dan mogen we toch ook wel iets te zeggen hebben”, was al een van de reacties uit het publiek.
Daarop aansluitend is ook de algemeen verbindend verklaring (AVV), waarbij de regeling van de producentenorganisatie van een UPV voor alle bedrijven geldt. Grote voordeel is dat er geen freeriders zijn – bedrijven die nergens aan meedoen, niets betalen maar wel de producten op de markt brengen. Andere landen hebben daar best last van, Nederland nauwelijks. Ook is het duidelijk voor iedereen en efficiënt. Maar, zo reageert Rob Buurman van de Fair Resource Foundation: “Je krijgt een soep die nergens naar smaakt.” Hij ziet als probleem dat in een dergelijk dichtgetimmerd systeem differentiatie lastig is en innovatie moeilijk van de grond komt. De grote partijen in de keten domineren het systeem dan al snel, waardoor alternatieven en innovaties niet komen bovendrijven is zijn mening. Jan Vlak van Stichting Open ziet daar wel oplossingen voor. In de keten van AEEA bijvoorbeeld komt het al voor dat de inzameling en sorteren gezamenlijk wordt gedaan, maar dat bepaalde producenten hun eigen materiaal terug willen hebben. Differentiëren kan dus, zei hij in het debat als reactie op Buurman. Aan de debattafel deden ook twee Kamerleden mee, maar die hadden wat moeite met de detaillering van het onderwerp.
Speciaal Regeringsvertegenwoordiger Circulaire Economie Steven van Eijck ziet als belangrijke vragen voor de inrichting van de UPV in hoeverre die opschuift op de R-ladder. De huidige UPV’s zijn nog sterk gericht op inzamelen en dan recyclen. Hergebruik en reparatie is daarin nog geen optie, en dat zou zeker moeten wil Nederland haar doelstellingen halen. En dat niet alleen. We, en dat is dan Europa, moeten onze grondstoffen veiligstellen. Als voorbeeld noemde hij Japan die al jaren printplaten hamstert. Ze doen er niets anders mee dan wachten, totdat ze de grondstoffen er uit kunnen winnen en opnieuw toepassen. En dat bracht hem op de huidige geopolitieke situatie van grondstoffen. “De circulaire economie is de oplossing voor de problemen waar we tegenaan lopen.” Bij de circulaire economie moet je het, zeker bij dit kabinet, niet over duurzaamheid, milieu en klimaat hebben, maar over zelfvoorziening van grondstoffen en concurrentiekracht.
En dan is er natuurlijk ook nog de afzetmarkt. Want daar waar het met inzameling en recycling inmiddels best goed gaat, gaat het mis met het gebruik van de producten die er uit voortkomen. Daarom is er ook weerstand tegen het idee om een hek om Europa te plaatsen voor grondstoffen. Europa heeft nauwelijks maakindustrie meer, dus er is gewoon geen ruimte om de halffabricaten en grondstoffen in Europa kwijt te raken. En zo belandde de discussie in de slotfase op het punt dat er in Europa als de wiedeweerga een industriepolitiek moet komen die de maakindustrie behoudt en ook terughaalt. Geen verkeerde boodschap op de dag dat Tata Steel aankondigde afscheid te gaan nemen van een vijfde van haar werknemers.
Bij de afsluiting wees VPN-voorzitter Hester Klein Lankhorst, in het dagelijks leven directeur Verpact, op wat we in Nederland met het systeem inmiddels al hebben bereikt en dat we het kind met het badwater niet moeten weggooien. Zij vindt dat het systeem van één organisatie zich heeft bewezen. “Nederland is koploper in Europa, we hebben alleen België voor ons als het om de resultaten gaat. Bovendien is het goedkoper. Als er meer organisaties bij betrokken zijn dan krijg je cherry picking.” Gebrek aan innovatie ziet ze ook niet. “Met Verpact hebben we als enige in Europa tariefdifferentiatie die niet alleen recycling bevordert, maar ook hergebruik. Ik ben voorstander van één collectiviteit met een AVV.”